2008      
2008      

Heidi Ochsner

Het in 1991 door Heidi Ochsner (1963) vervaardigde 'Drieluik' kan gezien worden als een overgangswerk in het oeuvre van deze van oorsprong Zwitserse kunstenares. Het linker- en rechtergedeelte van deze triptiek toont een monochroom oker dat het geheel een sombere en ingetogen indruk geeft. Een aantal lijnen, aangegeven in een donkerder tint, lopen weg naar de diepte. Beide delen verwijzen naar het werk dat Ochsner tijdens en vlak na haar studie aan de Akademie voor beeldende kunsten AKI te Enschede (1985-1988) maakte. Hierin stelde zij landschappelijke elementen centraal en maakte zij schetsen die aan de zichtbare werkelijkheid zijn ontleend. In het middengedeelte zijn op een witte achtergrond, met enige regelmaat over het doek verspreid, koningskronen geschilderd in heldere kleuren. Dit deel laat de verandering in het oeuvre van Ochsner zien. In haar latere werk staat niet langer het landschap centraal, maar stelt zij maatschappelijke kwesties aan de orde.

In 1989 ontving Heidi Ochsner een presentatiesubsidie van de Provincie Utrecht, waarmee zij in staat werd gesteld haar twee- en driedimensionale werk te presenteren. In Galerie Sepia te Utrecht toonde Ochsner haar ingetogen 'landschappen', die het resultaat waren van het samenbrengen van de 'karakterlijnen' van een landschap. De werken zijn reflecties van de kracht en de grootsheid van de natuur en van het zich nietig voelen. Door slechts grijstonen en een beperkt aantal lijnen te gebruiken, probeert Ochsner de kracht en vitaliteit van de natuur te verbeelden. Ook in de driedimensionale werken gebruikt Ochsner krachtige lijnen en weinig kleur. In 'Belle-vue' (ca. 1988) worden twee taps-toelopende zuilen aan de bovenzijde verbonden door een zigzag-element. Het smaller worden van de zuilen verbeeldt het in de verte verdwijnen en de verbindingsboog het silhouet van een berglandschap. De sculptuur is vervaardigd van beton dat is gemengd blauwgrijze pigmenten.

In vergelijking met het werk dat Ochsner in Sepia exposeerde, oogt het latere werk helderder en kleurrijker. Formeel gezien worden de werken steeds groter van formaat, inhoudelijk is het werk rationeler van opzet. Werd aanvankelijk de landschappelijke omgeving als uitgangspunt genomen, nu stelt Ochsner maatschappelijke aspekten aan de orde: wat doet de mens met zijn omgeving en hoe staat hij ermee in verhouding, hoe gaan mensen met elkaar om en hoe zijn de onderlinge verhoudingen? Om abstracte begrippen als vertrouwen, liefde, eenzaamheid en angst op een heldere manier tot uitdrukking te brengen, koos zij voor de weergave van herkenbare elementen als vlaggen, wolken, vlinders, bloemen en de baby-hoofdjes. Al deze figuren krijgen binnen de context van een kunstwerk een symbolische lading. Een wolk kan symbool staan voor het onbestemde en het veranderlijke (en algemener voor het negatieve), maar ook voor het alledaagse en de idee van vrijheid (het positieve); een vlag staat symbool voor de mensheid, die een gemeenschappelijk doel nastreeft, maar tegelijkertijd wordt geconfronteerd met individuele uitingsvormen en werkmethoden. Ochsner tracht deze contrasten in één voorstelling samen te brengen.

Een terugkomend motief is het kleurenscala van verschillende tinten groen, blauw en paars, bijvoorbeeld in het werk 'Elftal' (1992). Dit kleurenspectrum is het resultaat van een onderzoek dat Ochsner verrichtte naar kleur en de gedraging van kleurstromen die onstaan wanneer benzine op water drijft. Zij werd geïnspireerd door de bewegingsrichting van de spectraalkleuren op het wateroppervlak. Deze kleurenstructuur zet Ochsner om in acrylverf dat met pigmenten is vermengd. Wanneer het resultaat op de juiste manier wordt belicht, ontstaat er een glanzend oppervlak. Ook hier is het negatieve (milieuvervuiling) met het positieve (de kleurenpracht) verenigd.

Het vlag- en wolkmotief bracht zij samen in 'Het Dorp' (1993/1994), dat bestaat uit negen panelen, waarvan er acht een voorstelling van een vlag en een wolk bevatten en de middelste, negende een monochroom goud vierkant is. De vlaggen lijken alle op elkaar (zoals mensen op elkaar lijken), maar iedere vlag waait een andere richting uit. Het 'dorp' verwijst zowel naar het grootschalige (de universele gedachte) als naar het kleinschalige (het individuele). In 'Groeien' (1992) zijn links op een gele achtergrond drie zonnebloemen geschilderd en rechts blauwe baby-hoofdjes, verschillend van grootte, die groepsgewijs over het doek zijn verspreid. Zowel baby's als bloemen leiden in wezen een vrij en onbezorgd bestaan, tegelijkertijd zijn ze afhankelijk van een goede verzorging die noodzakelijk is voor een voorspoedig groeiproces. Eenzelfde principe paste Ochser toe in het ruimtelijk werk 'Volkstuin'. Baby-hoofdjes - uitgevoerd in gietbeton - zijn geplaatst op lange stengels in een tuinachtige omgeving die wordt omsloten door een tuinhek. Buiten het hek bevindt zich een ijzeren gieter.

Ochsner vindt het interessant om met haar werk vragen op te roepen. Zij laat echter ruimte voor de beschouwer er een eigen invulling aan te geven en eigen ideeën en gedachten in het werk te projecteren.